Interview Martijn Kardol
Superieure verteller zoekt contact
Het verschil tussen Martijn Kardol, de cabaretier en Martijn Kardol, de geïnterviewde is klein. Net als op het podium praat hij snel, maakt zinnen niet af en stottert hij een beetje. Hij denkt hardop, zoekt pratend naar de juiste formulering en lijkt zich af en toe te verbazen over zijn eigen grappen. Na zijn bliksemstart in de Nederlandse cabaretwereld (winnaar van zowel het Groningse als het Leids cabaretfestival) volgde de juichend ontvangen voorstelling Bang, dat viersterrenrecensies kreeg en werd genomineerd voor de Neerlands Hoop. De opvolger heet Welkom. Ik spreek Martijn na afloop van die voorstelling in de kleedkamer van Cultuurhuis De Klinker in Winschoten.
Wat is het grote verschil tussen Bang en Welkom?
“Ten eerste dat er voor mijn gevoel meer gelachen wordt. Dat komt omdat ik veel meer ontspannen op het podium sta. Het ligt nu dichter bij mezelf. Dat vind ik mooi, dat is echt een ontwikkeling. Bij Bang had ik te vaak dat ik het niet controleerde. Er waren avonden dat ik heel geforceerd mijn ding stond te doen.”
Ga je dan ook meer stotteren?
“Ja, zeker! Bij try-outs doe ik dat ook altijd veel meer. Dan zit ik te zoeken naar de juiste woorden en dan gaat het al gauw m-m-mis.”
Je speelt daar mee.
“Soms. In Welkom mag het omdat ik het er expliciet over heb. De voorstelling gaat onder andere over mijn zelfgekozen isolement. Ik dacht dat mijn gestotter daar misschien iets mee te maken had. Dat ik het moeilijk vond om op mensen af te stappen omdat ik wist dat ik ging stotteren. Dus ik ging contact expres uit de weg. Toen e-mail en WhatsApp kwamen stond ik te juichen op het dak. Ik vond het voor deze voorstelling heel relevant om het erover te hebben. Het stotteren heeft me als cabaretier overigens nooit in de weg gestaan.”
Hoe autobiografisch is Welkom?
“Heel! Bijna alles wat ik vertel is me echt overkomen. Het is hier en daar wat aangedikt, maar toch: de werkelijkheid is altijd gekker dan je kan verzinnen. Dat kan je op een bepaalde manier treurig vinden, maar het is wel zo. Ik had ook heel veel materiaal toen we begonnen. Wimie Wilhelm, mijn regisseur, en ik zijn goed gaan kijken naar wat ik kon gebruiken om het verhaal te vertellen dat ik wilde vertellen. Uiteindelijk zijn de dingen overeind gebleven waarvan we weten waarom ze erin zitten.”
Wat is dat verhaal dan?
“De kern is dat je naar iemand zit te kijken die zich zorgen maakt over de wereld, die over van alles een schuldgevoel heeft, maar bij god niet weet wat hij daarmee moet doen. Velen van mijn generatie hebben dat wel, denk ik. Dat je je aangesproken voelt, maar eigenlijk niks doet. Wat zou je ook moeten doen? Ja, een online petitie tekenen. Om even van dat schuldgevoel af te zijn. Dat is de rode draad. Maar het is dubbel. Ik sta uiteindelijk ook gewoon mijn eigen schuldgevoel te projecteren.”
Behandel je daarom in het begin van Welkom de actualiteit?
“Dat doe ik niet altijd. Elke avond zijn er dingen nieuw en anders. Ik vind het gewoon het mooist om een beetje keuvelend op te komen. Het begin is altijd lastig. Er zijn plaatsen waar je eerst iets anders moet doen om de mensen bij je te trekken. Anders zijn de eerste tien minuten verloren. Mensen moeten erin komen. Dus begin ik met een beetje gekeuvel en dan hoop ik dat de mensen ineens denken: hé, we zitten in het verhaal.”
Je hebt lang wekelijkse radiocolumns gedaan en daarover zei je ooit dat je elke keer met wat nieuws probeerde te komen.
“Ja, ik ben vrij snel uitgekeken op de dingen die ik doe.”
Je moet nog wel een poosje met deze voorstelling door.
“Weet ik, maar ik hou het voor mezelf heel leuk. Soms zit er een improvisatie in of doe ik iets met iemand uit de zaal. Ik moet daar overigens mee oppassen. Vanavond voelde ik de tijd ook alweer een beetje branden. Het was honderd minuten en dat is echt de max. Maar een voorstelling uit mijn hoofd leren en spelen, dat kan ik niet. Ik moet echt in het moment staan.”
Nog voor de première van Bang zei je dat je hoopte dat je met je tweede voorstelling langzaamaan de kleinere zalen kon verruilen voor wat grotere. Gelukt?
“Ja, best wel. Ik doe nog wel veel kleine zalen hoor, ik vind het prettig als het stapsgewijs gaat. Maar in Groningen ga ik bijvoorbeeld van de USVA, waar ik twee dagen stond, naar De Oosterpoort. Ik vind de USVA een superleuke tent maar De Oosterpoort is toch weer een treetje hoger. Heb ik altijd gehad, dat ik het fijn vind als dingen geleidelijk gaan.”
Hoe bevalt de overstap naar de grote zalen?
“Het is écht anders. Ik ben in première gegaan in de Leidse schouwburg. Dat was de eerste grote zaal waar ik speelde na alle try-outs en dat viel niet mee. Het gaat trager. Van kleine zalen met 100 tot 150 mensen naar de schouwburg, dat is zó anders.”
Hoe anders precies?
“Je moet langzamer spelen. Daar heb ik moeite mee. Je hebt minder contact met het publiek omdat de afstand, letterlijk, groter is. Neem iemand als Patrick Laureij die er ineens doorheen schiet en in één keer in die grote bak staat. Los van de vraag of ik dat zou willen, zou ik dat niet eens kúnnen. Ik wil eerst een jaar of tien ervaring hebben, dat ik goed weet wat ik aan het doen ben. Ik denk dat het dan pas allemaal op zijn plek valt.”